Aanvankelijk had ik het idee om een artikel te bespreken dat
ik via Google Scholar vond, maar ik zag op de blog dat het onderwerp reeds aan
bod was gekomen, en vooral: het betrof een onderwijstechnologische ontwikkeling
ver van huis. Daarom nam ik me voor een heel andere soort bron te raadplegen,
namelijk de krant via academic.gopress.be, en een fenomeen te zoeken dat in ons
land zelf recent een zekere media-aandacht heeft genoten.
Zo kwam ik uit bij een artikel uit De Standaard van 6
september 2013, ‘Les volgen hoeft niet
meer op school,’ dat een technologische ontwikkeling in de klassen van het
Leuvense Miniemeninstituut bespreekt, een school die met dit project gewag
maakt van ‘het nieuwe leren’. Ze introduceerde aan het begin van dit schooljaar een ICT-lokaal waarin
alles wat leerlingen normaliter te zien zouden krijgen tijdens een les, via het
computerprogramma Lynk wordt gecapteerd en zo op verplaatsing kan bekeken
worden door die leerlingen van het zesde en zevende jaar.
De adjunct-directeur vindt het een goed idee omdat leerlingen
zich zo leren gedragen als de werknemers van de toekomst, die vaak van thuis
uit of alleszins op afstand prestaties zullen moeten leveren. Hij voegt daaraan
toe dat ziekte of te laat komen (bijvoorbeeld door overslapen) zo geen echte
problemen meer zullen zijn omdat leerlingen thuis kunnen werken. Het hele door Microsoft van aangepast materiaal
voorziene project kost de leerlingen geen cent, maar de school betaalt er
30.000 euro voor.
Reflectie
Ik vind het revolutionaire project spectaculair en ongemeen
interessant, maar ben er geen ondubbelzinnige voorstander van. Er zullen
volgens mij een aantal nadelige implicaties zijn die de adjunct-directeur Patrick
Vancauwelaert nalaat te bespreken in het artikel. Dat een probleem als te laat
komen zo verholpen wordt, vind ik overigens een verkeerde, negatieve motivatie
om aan het project te beginnen. Zo plaats je de verantwoordelijkheid daarvoor
niet bij de leerlingen, en het zijn net die leerlingen die veel
verantwoordelijkheid zullen krijgen. Het is alsof Vancauwelaert geen
keerzijde ziet aan de medaille. En die is er volgens mij wel degelijk. Er zijn
de in het artikel aan bod komende voorspelbare problemen die tegenstanders
opperen: administratie, registratie van aanwezigheid (hoe?), verzekering,…maar
die tegenargumenten zijn eigenlijk oplosbare problemen; ze zeggen meer over mogelijke
kinderziekten van het project dan over de aard ervan. Er vallen volgens mij
veel fundamentelere dingen te zeggen over de verandering, bijvoorbeeld, wat zijn de
mogelijke gevolgen voor het leerproces? Ik denk dat onderschat wordt in welke
mate de verandering het didactische proces in negatieve zin kan beïnvloeden. De
aanwezigheid van de leraar zal minder dwingend zijn, en die aanwezigheid is
volgens mijn eigen ervaring net vaak wat voor de nodige aandacht moet zorgen. De switch naar ‘het nieuwe leren’ maakt les volgen in groep onmogelijk of
overbodig, en daarmee vallen tal van voordelen weg: leerlingen helpen elkaar
niet meer via klassikale vragen, werkvormen als het groepswerk worden uitgesloten,... interactie op zich zal niet langer mogelijk zijn (er is alleszins geen sprake
van). Met de klasgroep zullen lesverstorende gewoonten zoals klassikaal rumoer
en gepraat verdwijnen, maar die zullen volgens mij plaatsmaken voor meer individuele
mentale afwezigheid: de leerlingen krijgen de mogelijkheid letterlijk en
figuurlijk niet bij de les te zijn. Kunnen leerlingen uit het secundair wel om
met zo’n verantwoordelijkheid? Ik denk het niet. Dat alles in beschouwing
genomen lijkt de switch naar afstandsonderwijs van thuis uit een wissel die moeilijk
productief kan zijn. Er zal tijd worden gewonnen, maar wat betekent die winst
als de afname van didactische kwaliteit zo groot is als ik mogelijk acht?
Een laatste niet minder belangrijk tegenargument dat ik zelf
al snel had bedacht - en tevens op het einde van het artikel lees in de woorden
van pedagoog Pedro de Bruyckere - is van sociologische aard. Wie ondubbelzinnig
voor het project is, onderschat de waarde van naar school gaan op sociaal vlak.
Niet alle, maar veel leerlingen vinden het fijn om naar school te gaan. Ik vul
zelf aan dat de contacten die gelegd worden op school een essentiële bouwsteen
zijn voor een gezond sociaal leven van de gemiddelde adolescent. Als die
contacten ophouden te bestaan, is het raden naar de gevolgen. Maar dat die niet
gunstig zullen zijn, lijkt me meer dan waarschijnlijk.
Dit project bereidt leerlingen voor op thuis werken, iets
wat volgens mij inderdaad belangrijk zal blijken in de toekomst. Daarom is het
interessant om na te denken over de mogelijkheden van mobiel onderwijs. Het
project verplicht het onderwijswezen aan introspectie te doen: hoe
functioneel is de huidige vorm van lesgeven? Wat zijn de voor – en nadelen van
het traditionele onderwijs tegenover deze nieuwe vorm van op afstand? Maar ik
vrees dat, kijkend naar de lijst van pro’s en contra’s, het project van het
Miniemeninstituut die comparatief voorlopig niet overleeft.
Bronnen
De Standaard Online, geraadpleegd op 24 augustus 2014: URL
Bedankt voor deze duidelijke uiteenzetting van de voor-, maar ook nadelen van dit nieuwe project rond buitenschools leren. Ik kan me alvast zeker vinden in je bemerkingen en geloof eveneens dat het gemis van interactie op sociologisch vlak naar later toe negatieve implicaties kan hebben... Omdat ik geen toegang had tot het artikel van de Standaard was het met echter niet helemaal duidelijk of het dan echt de bedoeling zou zijn dat in de toekomst de leerlingen van thuis zouden geschoold worden, of dat het project als doel heeft om een goed evenwicht te vinden tussen buitenschools onderwijs en actieve lessen op de schoolbanken. Een combinatie lijkt me namelijk een ideale oplossing om de meeste tegenargumenten tegen het buitenschools leren op te heffen: de face-to-face interactie blijft, de leerlingen kunnen nog groepstaken uitvoeren, de motivatie en nodige aandacht voor de leerstof wordt gemotiveerd door de leerkracht,... Hopelijk kunnen we in de toekomst naar dergelijke onderwijsmodellen evolueren. Niet alleen voor de mens, maar ook in geringe (maar toch ook niet onbelangrijke) mate voor het milieu, namelijk door de ecologische voetafdruk per mens te verlagen als gevolg van minder transport bij duizenden leerlingen.
BeantwoordenVerwijderen