maandag 31 maart 2014

De invloed van multimedia op jonge kinderen

Samenvatting

Multimedia is niet meer weg te denken uit onze huidige maatschappij. Je kan haast de deur niet meer uit zonder erdoor overspoeld te worden. De technologie staat niet stil en weet steeds meer en betere manieren te vinden om ons in contact te brengen met de wereld. Maar hoe moet het onderwijs reageren op de technologische evolutie in multimedialand? Is het raadzaam om deze nog meer te integreren in het onderwijs? Welke effecten hebben ze op de leercapaciteiten van kinderen? Dat zijn de vragen die het onderzoeksartikel van Greet Decin (KH Leuven) probeert te beantwoorden.

De studie focust op 3 onderwerpen rond multimedia bij jonge kinderen (3-5 jaar):

1.     Op welke manier men deze groep kinderen beter vertrouwd kan maken met multimedia
2.     Wat het effect is van multimedia bij jonge kinderen, op de creativiteit, sociale vaardigheid en betrokkenheid
3.     Op welke manier multimedia de persoonlijke ontwikkeling van jonge kinderen stimuleert

Uit de onderzoeksresultaten blijkt jonge kinderen beter vertrouwd geraken met multimedia, wanneer er in de klas meer gebruik gemaakt wordt van nieuwe media die hen op andere manieren toelaat de wereld te ontdekken. Ook zou de creativiteit van de kinderen stijgen wanneer ze meer audiovisuele prikkels krijgen door middel van multimedia.

Reflectie

Het artikel toont aan dat er een positieve invloed is op de creativiteit van jonge kinderen bij gebruik van multimedia. Dat is naar mijn mening, als toekomstig leerkracht, erg interessant om weten. Zoals in het artikel beschreven, staat de technologie niet stil en moet het onderwijs mee met zijn tijd. Wanneer men in basis en kleuteronderwijs tracht meer gebruik te maken van multimedia, moeten wij als toekomstige leerkrachten secundair onderwijs die trend doorzetten. Het zou namelijk erg nadelig werken op de leercapaciteiten van leerlingen, wanneer wij minder of geen multimedia verwerken in onze lessen. Het is naar mijn mening dan ook nodig om in de toekomst meer gebruik te maken van multimedia, want creativiteit en persoonlijkheid blijven zich nog gedurende de tienerjaren ontwikkelen.

Wel vind ik het belangrijk dat er van jongs af aan duidelijke grenzen worden getrokken en waarschuwingen worden gegeven bij het gebruik van multimedia. Er zijn maar al te veel gevallen bekend waarbij er misbruik gemaakt wordt van jongeren die de gevaren van multimedia niet kunnen inschatten. Denk maar aan pestgedrag via internet, internetverslavingen, etc. Daarbij is het misschien aan te raden om enkele lessen of preventiecampagnes op poten te zetten die kinderen hier attent op maken.

Om mijn mening kort samen te vatten: de boodschap van het onderzoeksartikel is goed tot me doorgedrongen. Ik ga als leerkracht, in de mate van het mogelijke, nieuwe multimedia verwerken in de lessen. Daarbij zal ik de leerlingen wel steeds wijzen op de gevaren die ze meebrengen.

Referenties

1.            Multimedia in preschool: An additional opportunity towards equal opportunities in education (2014) Geraadpleegd op 31 maart 2014 via  https://lirias.kuleuven.be/handle/123456789/442286
2.            Wat multimedia voor je kleuter kan betekenen. (2014). Geraadpleegd op 31 maart 2014 via http://www.hln.be/hln/nl/4124/Multimedia/article/detail/1831280/2014/03/27/Wat-multimedia-voor-je-kleuter-kan-betekenen.dhtml
3.            Kleuters leren beter met multimedia. (2014). Geraadpleegd op 31 maart 2014 via http://www.gva.be/nieuws/multimedia/aid1561071/kleuters-leren-beter-met-multimedia.aspx
4.            Waarom het zinvol is om uw kind met multimedia in contact te brengen. (2014). Geraadpleegd op 31 maart 2014 via  http://datanews.knack.be/ict/nieuws/waarom-het-zinvol-is-om-uw-kind-met-multimedia-in-contact-te-brengen/article-4000573965823.htm
5.            Multimedia stimuleren creativiteit van jonge kinderen (2014). Geraadpleegd op 31 maart 2014 via http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/cultuur%2Ben%2Bmedia/media/140327_kinderen_multimedia


Ruben Theuns

Engels Leren met een mobieltje



“Engels leren met een mobieltje”

1. Samenvatting

Deze tekst gaat over een initiatief, weliswaar, in de basisschool om leerlingen op een interactieve manier kennis te laten maken met de Engelse taal. Het is een initiatief van de Universiteit van Antwerpen in samenwerking met het EarlyBird programma. Zij zijn op verkenning gegaan hoe de verhouding tussen formeel leren op school en het informeel leren thuis versterkt kan worden. Ze hebben twee verschillende onderzoeken opgesteld: MEL1 en een vervolgonderzoek MEL2. MEL staat Mobiel Engels Leren. Tijdens het eerste onderzoek werd onderzocht of een smartphone-app een aanvulling en versterking kan zijn voor het leren van de Engelse taal op school. In het tweede onderzoek werd een sterkere koppeling tussen spel en het leren van taal in kaart gebracht. 

2. Reflectie

Dit artikel handelt eigenlijk over een andere manier van les geven. Het originele concept, waarbij de leerkracht de leerstof aanreikt op een doceerwijze, wordt steeds vaker in vraag gesteld. Er wordt, ook in de lerarenopleiding, meer nadruk gelegd op het toepassen van interactieve werkvormen. Wanneer leerlingen zelf ontdekken en ervaren hebben ze een grotere leerbereidheid en blijft de leerstof ook langer hangen. 

In dit onderzoek hebben ze zich toegespitst op het leren van de Engelse taal. Het is ook een onderzoek gevoerd in de lagere school. Wat ik echter interessant vond aan dit artikel is dat we apps ook zouden kunnen gebruiken in het middelbaar en voor elk vak. In plaats van apps te creëren die de GSM uitschakelen tijdens de les, zouden we beter apps ontwikkelen die de leeromgeving versterken en uitbreiden. GSM kunnen de leerlingen ook de vrijheid bieden om te leren waar en vooral wanneer ze willen. De leerstof zelf, en dit is misschien nog het interessantste, kan aangepast worden aan de omgeving van de leerling zelf. Dit kan zorgen voor een rijkere leerervaring.
De rol van de leerkracht in dit alles lijkt me zeer belangrijk. De leerkracht zelf kan namelijk niet al deze apps zelf ontwikkelen (dit lijkt me onmogelijk!). Het is, voor mij, dus de taak van de overheid om hierin te investeren en deze apps te ontwikkelen op een manier zodat deze zo min mogelijk kosten aan de leerling. De leerkracht zelf moet ook bereid zijn om mee te gaan met zijn tijd en het leren ook als een spelelement te zien.

3. Referenties 
 
Hoogendoorn, P.  & Philipsen K. (2013). Engels leren met een mobieltje. In: Levende Talen Magazine, nr. 6 , p. 16 – 19. Te raadplegen via: http://www.lt-tijdschriften.nl/ojs/index.php/ltm/article/viewFile/554/546

Sandberg, J., Maris, M., & Hoogendoorn, P. (2013). De toegevoegde waarde van een spelcontext en intelligente aanpassingen voor een mobiele leerapplicatie. Zoetermeer: Kennisnet. Te raadplegen via http://kennisnet.nl

Sandberg, J., Maris, M., & Philipsen, K. (2010). Leren met je mobiel: Engels met mobiele telefoon in het basisonderwijs (Deel 30, Kennisnet Onderzoeksreeks). Zoetermeer: Kennisnet. Te raadplegen via http://www.vosabb.nl/uploads/media/Leren_met_je_mobiel.pdf



vrijdag 28 maart 2014

Digitale kansen voor kansarme groepen


  1. Samenvatting

Het artikel digitale kansen voor kansarme groepen (Mariën, I.) is een korte samenvatting van het volledige onderzoek dat in Mariën et al. wordt uitgewerkt.

De kern van deze artikels bestaat erin dat iedereen recht heeft op digitale mogelijkheden en dat er dus structurele maatregelen genomen moeten worden om dat recht te verwezenlijken. De reden voor die digitale inclusie is in de eerste plaats dat de maatschappij steeds verder digitaliseert en dat kansarmen als in een vicieuze cirkel steeds achtergesteld zullen blijven, hoe erg ze ook hun best doen om mee te blijven met steeds veranderende maatschappij. Het bekende Mattheus-effect waarbij sterkeren steeds sterker worden en zwakkeren steeds zwakker, is een reële tragedie.

Het is duidelijk dat kansarmoede zich op alle vlakken van de maatschappij en het individuele leven nestelt en zijn sporen achterlaat. Tel daar de digitale kansarmoede bij op en de kloof zal alleen maar groter worden.

Daarom moeten er dringend maatregelen genomen worden. Volgens het artikel zou iedereen toegang tot digitale media moeten hebben; en dat nog het liefst van al in de thuisomgeving. Internettoegang en digitalisering thuis hebben immers veel voordelen op vlak van organisatie, sociaal contact, informatie en maatschappelijke participatie.

Toch volstaat die toegang alleen niet om tot digitale inclusie te komen. Zo moeten de digitale vaardigheden aangebracht worden en moet er een bewustwording komen over de meerwaarde van die nieuwe media.

Er bestaan al verschillende grote en kleine initiatieven om dat ideaal te verwezenlijken. Op Europees niveau is er bijvoorbeeld het eScouts-project en Web in de Wijk (cf. Mariën et al., p.21-27 ). Op Vlaams niveau zijn er verschillende kleine projectjes die meestal onafhankelijk van elkaar werken. Daardoor ontbreekt elke vorm van continuïteit en is een structurele aanpak noodzakelijk.

    2. Kritische reflectie

Dit artikel brengt de aandacht op een heel evident probleem dat de nieuwe mediamaatschappij met zich meebrengt en toch vaak onder de radar sluimert. Allereerst vind ik het heel goed dat er wel degelijk veel initiatieven bestaan en pilootprojecten worden opgestart om oplossingen voor de digitale-kloof-problematiek te zoeken.

Toch vind ik het spijtig dat de oplossingen in het artikel nogal vaag worden gesuggereerd. Er worden weinig concrete beleidstips geformuleerd voor de overheid of – op kleiner niveau – voor gemeentelijke organisaties. Waarop moeten de organisatoren dan letten als ze dergelijke projecten willen starten en de problematiek proberen aan te pakken? Er bestaan ongetwijfeld verschillende onderzoeken die elk tips voor een beleid geven, maar toch vind ik geen concreet overzicht van richtlijnen terug.

Ten derde vind ik dat ook op school de digitale inclusie kan bevorderd worden. Zoals we in de lessen van onderwijstechnologie leren, moet er een grotere bewustwording komen van welke digitale programma's we gebruiken in onze lessen en hoe we die gebruiken; en dus verwachten van onze leerlingen (cf. open source media).

Daarnaast moet er zoals in het artikel staat een grotere bewustwording komen van de voordelen van die nieuwe media en moeten de digitale vaardigheden van leerlingen opgekrikt worden. Dat kunnen we gemakkelijk doen door de vakoverschrijdende eindtermen van technologische vorming. Zo kan er in elk vak wel op een of andere manier aandacht besteed worden aan het gebruik van die nieuwe media en het belang van technische skills.

Hoewel dit dus al vaak gebeurt op school en wel degelijk in de eindtermen is opgenomen, kan er volgens mij nog veel meer aandacht besteed worden aan de bewustwording over de mogelijkheden van ICT. Bovendien moeten leerlingen en ook leerkrachten zich veel meer bewust worden over het debat van digitale inclusie. Leerkrachten moeten deze problematiek bespreekbaar maken.

Volgens mij is het dus belangrijk om naast de hulp en vorming van de kansarmere groepen zelf - zoals uitvoerig in het artikel beschreven wordt - ook de rest van de maatschappij (dus de kansrijkere groepen) bewust maken van de problematiek. Zo verdwijnt de taboesfeer rond de digitale kloof en kunnen andere , bredere oplossingen bedacht worden. Op die manier kunnen scholen op een uitdrukkelijke manier hun steentje bijdragen voor een kleinere digitale kloof.

    3. Referenties

Mariën, I. (2014). Dossier: digitale kansen voor kansarme groepen. Over de noodzaak van een digitaal inclusiebeleid. Geraadpleegd op 28/03/2014, via http://mediawijs.be/dossiers/dossier-digitale-kansen-voor-kansarme-groepen/over-de-noodzaak-van-een-digitaal


Mariën, I., Baelden, D., Bens, J., Schurmans, D., Van Audenhove, L., Smukste, K., Pierson, J., Lemal, M., Goubin, E. (2014). Van digitale naar maatschappelijke participatie: opportuniteiten en uitdagingen. Geraadpleegd op 28/03/2014, via http://ilsemarien.com/system/files/1581/original/Sociale_Staat_van_Vlaanderen-Participatie.pdf

woensdag 26 maart 2014

Instagram: deel eens een foto om een thema te verkennen!?

LOSmakers


Graag zou ik hier nog even de kans willen aangrijpen om te verwijzen naar een Nederlandse organisatie die actief is sinds de zomer van 2010 en luistert naar de naam LOSmakers. LOS staat voor Leren en Organiseren met Sociale media, zo lezen we op hun website. De LOSmakers houden zich bezig met de vraag hoe je sociale media kan inzetten bij leer- en veranderingsprocessen; dit gaat van "informeel leren door professionals in communities tot meer formele trajecten in organisaties of onderwijssituaties". Als je reclame maakt met een Tweet of een Facebookberichtje kan je bovendien hun 100 pagina's tellende boek  Omdat het werkt (met 11 praktijk-casussen omtrent leren en sociale media) gratis downloaden.

Instagram


Maar waar ik in feite naar toe wil is het artikel van Lyset den Blijker dat op 6 maart 2014 op de site van LOSmakers verscheen. In de post wordt er ingegaan op een toolbespreking (via een groeps-Skypesessie georganiseerd en geleid door Joitske Hulseboschde) omtrent de mogelijkheden, alsook de voordelen en de nadelen, van het werken met Instagram voor leren en opleiden.

Een veelheid aan sociale media


Zelf bezit (of bezat) ik inmiddels reeds tal van accounts; van allerhande sociale media zoals Facebook en Pinterest, tot communities zoals Couchsurfing en Thuisafgehaald, zo een drietal verschillende emailaccounts voor verschillende doeleinden, evenveel verschillende leerplatformen van Vlaamse universiteiten, een aantal accounts bij leermiddelennetwerken voor leerkrachten zoals Digimores en Klascement, communicatietools zoals Skype, Whatsapp, Viber, ... en waarschijnlijk nog tal van andere accounts waar ik de namen al lang weer van vergeten ben.

Bedenkingen


Mijn vraag is dus waar het eigenlijk ooit ophoudt? Waar trek ik, of trekken wij de grens? Wat mogen we van onze leerlingen vragen om voor de lessen te realiseren in de virtuele wereld? Kan je je leerlingen wel vragen om zich bij nog een ander platform aan te sluiten omdat dit het leerproces zou bevorderen of verrijken? Is het wenselijk om via een groot aantal media tegelijkertijd te gaan werken? Hoe kunnen we het overzicht dan nog bewaren? En misschien belangrijker nog, hoe garanderen we de privacy van de leerlingen als we gebruik gaan maken van tools zoals Instagram waarin we geen besloten groepen kunnen aanmaken? En tenslotte: wat doen we dan met de leerlingen die niet over een smartphone of een tablet beschikken waarmee we eenvoudig foto's kunnen gaan uploaden?

Enkele van deze vragen worden in het artikel reeds aangestipt, maar de antwoorden blijven voor mij alsnog onduidelijk. Ik ben me ervan bewust dat de "versnippering van communicatie en informatie" bij mezelf een soort van chaos en onrust opwekt. Zouden de leerlingen (of enkelen onder hen) dit ook zo ervaren? En zijn alle sociale media die bij jongeren enorm populair zijn wel geschikt om in onderwijssituaties te gebruiken? Ik ben alvast benieuwd om het boek helemaal te kunnen lezen en op een gepaste wijze met sociale media in onderwijssituaties te experimenteren om de vragen voor mezelf te kunnen beantwoorden.




Referenties


LOSmakers. Omdat het werkt: 11 praktijk-casussen over leren met sociale media. Laatst geraadpleegd op 11/03/2014 via http://losmakers.nl/download/

LOSmakers. Over LOSmakers. Laatst geraadpleegd op 11/03/14 via http://losmakers.nl/over-de-losmakers/

Lyset den Blijker voor LOSmakers (6 maart 2014). Toolverkenning Instagram. Laatst geraadpleegd op 11/03/14 via http://losmakers.nl/2014/03/toolverkenning-instagram/

Mark Schoondorp (april 2010). Sociale media en de kansen voor het onderwijs. SURFnet/Kennisnet Innovatieprogramma. Laatst geraadpleegd op 11/03/2014 via http://winkwaves.com/files/TS_Social_Media_apr2010.pdf 

Paulo Moekotte (december 2010). Sociale media middel voor participatief leren: achterblijver of voorloper in het gebruik van sociale media? Vakblad voor opleiders in het gezondheidsonderwijs. Laatst geraadpleegd op 11/03/2014 via http://scholar.google.be/scholar_url?hl=nl&q=http://www.researchgate.net/publication/259358951_Sociale_media_middel_voor_participatief_leren_Achterblijver_of_voorloper_in_het_gebruik_van_sociale_media/file/60b7d52b302c02d4ae.pdf&sa=X&scisig=AAGBfm3BZRaqlqLcV3YFOZFVfaP8oicJ5A&oi=scholarr&ei=yeweU-jUNqOJ7AbproGoDQ&ved=0CC8QgAMoADAA

Socialmediawijs (29 januari 2011). Social Media Wijs: De Digitale Uitdaging in het Onderwijs. Laatst geraadpleegd op 27/03/14 via https://www.youtube.com/watch?v=8O4BOUHjuCI



Sociale media: een tool om te communiceren met ouders

Samenvatting

Sociale media zijn ideaal om na de schooluren te gebruiken als ontspanning. Aangezien iedereen deze vandaag de dag gebruikt zouden sociale media niet enkel na de schooluren gebruikt kunnen worden, maar ook tijdens de lessen. Het is interessant om deze te integreren in het leerproces van kinderen of te gebruiken als een manier van communicatie naar de ouders toe. Vooral deze laatste optie sprak me enorm aan bij het lezen van de artikels en ik zal me dus voornamelijk hierop richten.

Uit onderzoek is gebleken dat veel leerkrachten angstig zijn om sociale media te gebruiken als communicatie tool met ouders. 80% maakt zich zorgen over het ontstaan van mogelijke conflicten met ouders en/of leerlingen. Volgende tips zouden de leerkrachten kunnen helpen bij het integreren van sociale media in hun communicatie met ouders (alle tips zijn staan in de artikels, zie referenties):

  • Tip 1: Kies de juiste tool voor de taak
Twitter is een ideaal medium om de ouders (of leerlingen) op de hoogte te brengen van gebeurtenissen die zich in de klas afspelen. Zo kan je klas-specifieke Twitter-berichten maken om de ouders op de hoogte te houden of om ideeën te delen.
  • Tip 2: Wees consistent

Het is helemaal niet verkeerd om te zeggen dat je Facebook-profiel privé is. Je kan vragen aan de ouders dat ze je dan bijvoorbeeld via Twitter volgen, maar wees consistent en blijf bij je mening.
  • Tip 3: Geef de ouders een reden om te communiceren

Zorg dat de communicatie en interactie in beide richtingen verloopt zodat zij ook iets kunnen zeggen of meedelen.


Reflectie

Het idee van sociale media als leertool was me reeds bekend en vind ik een zeer goed idee. (Leuk weetje: Voor deze blogopdracht ben ik op het artikel terechtgekomen via Pinterest.) Daarentegen was ik nog niet op de hoogte van het gebruik van sociale media als communicatie tool naar de ouders toe. Dit lijkt me ook zeer interessant. Vorig jaar kon ik voor de eerste maal een oudercontact bijwonen en zag ik dat het contact vaak nogal stroef verliep. Door interessante weetjes te tweeten zullen sommige zaken die zich in de klas afspelen niet nieuw zijn voor de ouders. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan een groot werk dat de leerlingen moeten maken en presenteren in de klas. De leerkracht kan hierover regelmatig updates meedelen via Twitter. Op deze manier zijn de ouders ook bij het proces betrokken. Ook kunnen zij op deze manier feedback geven.
Een ander aspect is natuurlijk het vele werk voor de leerkracht. Een leerkracht heeft niet één klas maar meerderen, waardoor het praktisch nogal moeilijk wordt. Toch denk ik dat het in de praktijk mogelijk kan zijn, mits goede ondersteuning van de leerkracht bij dit proces. Het inrichten van een workshop hierover lijkt me geen slecht plan. Een ander probleempunt zou ook de taal kunnen zijn. Op het oudercontact heb ik gemerkt dat veel ouders geen Nederlands spraken en de leerlingen het gesprek moesten vertalen.
Persoonlijk schrikken de mogelijke conflicten die kunnen optreden me niet af en zou ik later het gebruik van Twitter in het onderwijs graag uitproberen.

Referenties

  1. 10 Tips For Teachers To Connect With Parents Via Social Media (2014). Geraadpleegd op 26 maart 2014 via http://www.teachthought.com/technology/10-tips-teachers-connect-with-parents-via-social-media/.
  2. K-12 Teachers Uncertain About How to Connect with Students and Parents via Social Media, Reveals University of Phoenix Survey (2014). Geraadpleegd op 26 maart 2014 via http://www.phoenix.edu/news/releases/2014/01/new-survey-shows-teachers-uncertain-on-social-media.html. 
  3. Digitalisering kan communicatie tussen ouders en scholen/voorzieningen verhogen (2014). Geraadpleegd op 26 maart 2014 via http://www.epos-vlaanderen.be/?CategoryID=544&ArticleID=1021.

Sofie Verachtert


App die gsm's uitschakelt in school

Artikel uit Het Laatste Nieuws

Samenvatting
In Zuid-Korea is er een nieuwe app op de markt genaamd 'iSmartKeeper'. De app maakt het mogelijk voor leerkrachten of scholen om elke gsm in het schoolgebouw te vergrendelen vanop afstand. Dit kan dankzij een GPS signaal. Via een keuzemenu kan men opteren om alle gsm's te vergrendelen, enkel noodoproepen toe te staan of alle apps af te sluiten.
De app vertoont nog enkele kinderziektes. Toch adviseert de regering van Zuid-Korea dat de scholen de app gaan invoeren.

Reflectie
Ik weet nog dat ik als puber zelf in de les zat te sms'en. Ik was op die momenten inderdaad niet mee met  de les en dan moest ik mijn klasgenoten storen om te kijken wat ik gemist had. Ik denk dat het - met de moderne smartphones - vandaag nog erger moet zijn. Je kan niet alleen sms'en maar ook razendsnel apps downloaden en beheren. Ik denk dat de meerderheid van de leerlingen zit de hele tijd  te Facebooken of the Foursquaren, ook tijdens de lessen. Volgens een Zuid-Koreaans onderzoek is 18 procent verslaafd aan hun gsm, wat gelijk staat aan een gebruik van meer dan zeven uur per dag. Deze jongeren zouden tekenen vertonen van angst en depressie eens ze hun mobiel niet bij de hand hebben. Alsof er een deel van hun ontbreekt.
De opkomst van de 'iSmartKeeper' app zou zo'n compulsief gedrag in de kiem kunnen smoren of zelfs kunnen voorkomen. Bovendien is een goed alternatief voor andere drastische maatregelen zoals het inleveren van gsm(s) bij het betreden van het schoolgebouw. Het is immers niet voldoende om gebruik van de gsm te verbieden in de schoolomgeving. Leerlingen trappen deze regel vaak aan hun laars. Weggestoken onder de banken zijn ze toch bezig met hun gsm. De nieuwe app maakt dat hun gsm vergrendeld is binnen het schoolgebouw en dus onbruikbaar op school. De leerlingen hebben dus weer "tijd" om op te letten tijdens de lessen.
Ik denk wel dat het nog wat voorbarig is om de app al te gaan gebruiken. Er zijn immers nog kinderziektes weg te werken: gsm's blijven bijvoorbeeld te lang geblokkeerd. Bovendien bestaat er enkel een Android versie van de app. Volgens mij is het verstandiger om de app eerst helemaal te optimimaliseren en uitgebreid te testen alvorens hem in te voeren in alle scholen.
Verder is er de vraag hoe de leerlingen zullen reageren. Misschien helpt de 'iSmartKeeper' app spijbelen wel in de hand. Zo kunnen er leerlingen zijn die beslissen om niet naar school te gaan zodat ze kunnen gamen. Een andere optie is dat ze al hun vrije tijd gaan steken in het omzeilen of 'hacken' van de app. Ook dit zou eerst uitvoerig moeten onderzocht en/of uitgetest worden.



Bronnen
Nam I., A Rising Addiction Among Youths: Smartphones. The Wall Street Journal.
http://online.wsj.com/news/articles/SB10001424127887324263404578615162292157222

Engelstalig artikel met filmpje: http://www.theverge.com/2014/3/20/5528842/korean-schools-block-smartphones-in-class-ismartkeeper

dinsdag 25 maart 2014

Flipping the classroom zet de les op zijn kop

Flipping the classroom zet de les op zijn kop


Samenvatting

Het principe van “flipping the classroom” is dat de klassikale les en het huiswerk worden omgewisseld. In dit artikel getuigen vier docenten over het gebruik van deze omgekeerde werkmethode. De leerlingen moeten thuis filmpjes of screencasts op YouTube bekijken met alle theorie opdat ze de volgende dag in de les de oefeningen zouden kunnen oplossen onder begeleiding van de leerkracht die als coach optreedt. Erwin Meyers, leraar wiskunde, nuanceert dat het vanzelfsprekend is dat niet alle lessen op deze manier gegeven kunnen worden, maar voor kernbegrippen en basistheorie kunnen deze video’s wel tijdwinst opleveren. Het gebruik van een YouTube- en Twitteraccount laat discussie toe tussen de leerlingen onderling, alsook interactie met de leerkracht. Bram Faems, ICT-coördinator, besefte dat men met dit principe een stap verder kon gaan en besloot de leerlingen zelf de rol van leerkracht toe te wijzen: men leert de leerstof efficiënter wanneer men het zelf aan iemand anders moet uitleggen. De leerlingen maken zelf instructiefilmpjes voor de flipped classroom en helpen zo andere leerlingen van andere scholen aangezien deze filmpjes gratis op YouTube te bekijken zijn. Geert Callebaut, docent aan de lerarenopleiding van KAHO Sint-Lieven, kan de individuele problemen van de studenten tijdens de les bespreken door op voorhand instructiefilmpjes op een digitaal leerplatform te posten. De hoorcolleges, leergesprekken en contactmomenten mogen natuurlijk niet ontbreken, maar in een multimediale samenleving moet men gebruik maken van de tools die voorhanden zijn. Jan Velghe, onderwijsontwikkelaar aan de Universiteit Gent, waarschuwt voor het gebruik van flipping omdat dit veel tijd van de leerlingen in beslag neemt. Ook meent hij dat men de opgedane kennis van de leerlingen moet toetsen voordat ze in de les aan de oefeningen zouden kunnen beginnen.


Persoonlijke reflectie

Ik denk dat flipping een interessante aanpak kan zijn zolang deze techniek met mate gebruikt wordt. Deze methode kan ook tijdrovend zijn voor de leerlingen en kan dus niet voor alle vakken gebruikt worden. Wat zeer positief is, is dat de leerlingen thuis op hun eigen tempo kunnen werken en de video’s meermaals kunnen bekijken totdat ze het begrepen hebben of discussiëren op fora zoals Twitter als ze iets niet begrijpen, maar – men moet realistisch blijven – niet alle leerlingen zullen dit doen. De leerlingen die gemotiveerd zijn en de leerstof echt goed willen begrijpen zullen de nodige tijd nemen om de theorie onder de knie te krijgen of, wanneer ze iets niet begrijpen, om vragen te stellen op fora of om die vragen voor te bereiden voor de volgende les. Andere leerlingen zullen de video’s misschien zelfs niet bekijken, en dan weet ik niet wat de leerkracht in de les kan doen om dit te remediëren (behalve misschien alle theorie nogmaals herhalen en uitleggen). De leerlingen moeten dus een stimulans hebben om voorbereid in de les te komen (Brame, n.d.), zoals bijvoorbeeld een quiz of een schriftelijke taak op punten. Ik ga akkoord met de stelling dat dit nodig kan zijn voor leerlingen, maar de werklast kan zeer groot worden en men moet hier rekening mee houden. Het kan wel interessant zijn om deze techniek in de lerarenopleiding voor een paar onderwerpen in te voeren opdat, zoals Geert Callebaut vertelt (Klasse, 2013), de studenten de onderwijsvernieuwing zouden ervaren en ze die bijgevolg later misschien sneller zouden willen gebruiken. Als toekomstige leerkrachten flipping ervaren, zullen ze automatisch de voor- en nadelen inzien en hierop kunnen inspelen wanneer ze later zelf voor de klas staan.

Didactisch gezien is het wel zeer interessant aangezien de leerlingen tijdens de cognitief uitdagende oefeningen begeleid kunnen worden door de leerkracht, onmiddellijke feedback en bijsturing kunnen krijgen en de leerstof grondiger kunnen leren (Brame, n.d.). Door het gebruik van quizzen kan de leerkracht op voorhand weten welke onderdelen van de leerstof problematisch zijn en verder uitgelegd moeten worden in de les (Brame, n.d.). Leerlingen leren het best door te “doen” en actief bezig te zijn; op dit vlak kan  flipping voor een actievere deelname van de leerlingen zorgen in de lessen (Herreid & Schiller, 2013). Het zelf laten maken van een flipping instructiefilmpje is nog beter want studies hebben aangetoond dat we het best begrijpen en onthouden wanneer we zelf de leerstof aan anderen moeten uitleggen (Jörg, 2005). Dit moedigt ook meer collaboratieve en coöperatieve werkvormen aan.

Praktisch gezien moet men ook nog oppassen, zoals onderwijsontwikkelaar Jan Velghe benadrukt (Klasse, 2013), aangezien niet alle leerlingen thuis een computer en/of internet hebben. Ook is het denkbaar dat ze thuis makkelijk afgeleid kunnen worden door de broertjes en zusjes die rondlopen, de tv die aanstaat, de ouders die koken of poetsen en de telefoon die rinkelt. De leerkracht zelf moet de voorbereiding van een flipped classroom niet onderschatten: ten eerste moet er een goede balans zijn tussen de informatie die thuis verwerkt moet worden en wat er in de klas gedaan moet worden; ten tweede moeten de instructiefilmpjes zeer nauwkeurig en duidelijk worden gemaakt en moeten ze de leerlingen motiveren om voorbereid naar de les te komen; ten slotte moet de leerkracht zich aan zijn nieuwe rol aanpassen en de nodige vaardigheden hiervoor ontwikkelen (Educause, 2012).

Kortom vind ik dat de flipped classroom een zeer interessant gegeven is dat met mate gebruikt moet worden op een zeer gecontroleerde manier. Ik sluit mij dan ook aan bij de opmerkingen van ICT-coördinator Bram Faems (Klasse, 2013) die het belang van afwisseling benadrukt. De flipped classroom moet een “extra tool” zijn “naast alle andere werkvormen”. De flipped classroom methode moet niet gebruikt worden om zelf geen les meer te moeten geven, maar om, zoals vermeld in het artikel van Educause (2012), de leerlingen meer verantwoordelijkheid te geven over hun eigen leren.


Bibliografie

Brame, C. (n.d.). Flipping the Classroom. Center for Teaching Guides. Nashville: Vanderbilt

Educause (2012). 7 Things You Should Know About Flipped Classrooms. Educause
Learning Initiative: 7 Things You Should Know About … Verkregen van http://net.educause.edu/ir/library/pdf/eli7081.pdf

Klasse (2013, februari). Flipping the classroom zet de les op zijn kop. Klasse. Verkregen van

Herreid, C. F., & Schiller, N. A. (2013). Case Studies and the Flipped Classroom. Journal of
College Science Teaching, 42(5), 62-66. Verkregen van http://capone.mtsu.edu/vjm/Univ_Service/CRWG_Home/References/ CRWG-SPEE-REF-01.pdf 

Jörg, T. (2005, mei). Leren door het aan anderen uit te leggen. Didaktief, 5, 24-25. Verkregen

donderdag 20 maart 2014

Op nascholing vanuit je zetel

Inleiding

Dat een leerkracht zijn hele carrière lang nascholing moet volgen, is oud nieuws. Maar dit kan voor sommige leerkrachten te tijdrovend, of te duur (soms inschrijvingskosten, verplaatsingskosten,...) zijn. Massive Open Online Courses (MOOCs) zouden hier weleens een alternatief voor kunnen zijn, al is dit concept in Vlaanderen nog vrij onbekend.

Het artikel

Het artikel legt uit wat MOOCs zijn: cursussen die je op afstand, online, en gratis kan volgen samen met duizenden andere mensen. Zo zijn er ook duizenden cursussen die op verschillende platformen worden aangeboden (op mooc-list kan je bijvoorbeeld uit 144 cursussen kiezen in de categorie "education"). Wanneer een leerkracht de leerstof van een les online plaatst, betekent dit echter niet dat het om een MOOC gaat. Bij een MOOC gaat de leerkracht ook een discussieforum aanmaken waarop de leerlingen elkaar kunnen helpen, video's publiceren (waarin hij dan bijvoorbeeld het antwoord kan geven op vragen uit het forum), links plaatsen naar extra informatie, toetsen online plaatsen, enz.
Pierre Dillenbourg, MOOC-pionier in Europa, legt uit dat sommige MOOCs voor fulltime leerkrachten niet haalbaar zijn. Maar anderen zijn dat wel, of leerkrachten kunnen uit bepaalde cursussen ook gewoon het belangrijkste of meest interessante halen. Hij geeft ook het voorbeeld van leerlingen die gebruik maken van MOOCs ter verdieping van de leerstof of ter voorbereiding op de vakken van de universiteit.
Vlaamse universiteiten denken nu na over hoe ze blended learning (combinatie van traditioneel onderwijs en e-learning) meer mogelijk kunnen maken. Een expertengroep, waar Georges Van Der Perre voorzitter van is, bekijkt het potentieel en de hinderpalen van blended learning in universiteiten. Volgens hem zouden ook secundaire scholen gebruik kunnen maken van blended learning. Dit zou kunnen helpen inspelen op de wens van leerlingen om de leerstof vanuit hun eigen leefwereld te benaderen. Maar of (en hoe) universiteiten en secundaire scholen MOOCs zullen aanbieden, staat nog niet vast, en dit om financiële redenen.

Reflectie

Toen er tijdens één van de hoorcolleges kort over MOOCs werd gesproken, was het de eerste keer dat ik over dit concept hoorde praten, en ik vond het ook meteen een uitstekend concept: gratis, online en dus van overal raadpleegbaar. Maar ik was er niet bij stilgestaan dat dit ook voor nascholing van leerkrachten toepasbaar zou zijn.

Ik vind MOOCs zowel voor leerkrachten als leerlingen (eigenlijk gewoon voor iedereen, ook wie niet meer op school is), ideaal om hun kennis over een bepaald onderwerp bij te schaven. Na contact te hebben opgenomen met de Vlaamse Overheid om te vragen of MOOCs als nascholing konden erkend worden, kreeg ik als antwoord dat de term "nascholing" (of "bijscholing") niet meer gebruikt wordt; ze verkiezen de term "professionele ontwikkeling". Dit betekent dan ook dat dit in een brede zin geïnterpreteerd dient te worden. Leerkrachten dienen zich inderdaad levenslang up to date houden, maar dat moet niet noodzakelijk door workshops, studiedagen, enz. gebeuren. Leerkrachten kunnen ook "interne nascholing" volgen, door bijvoorbeeld een les van een collega bij te wonen, of met collega's praten over het verbeteren van de lessen. MOOCs passen hier dus ook in en kunnen dus ook zeker door de Vlaamse Overheid als nascholing, of liever professionele ontwikkeling, beschouwd worden.

Ongeacht we dit al dan niet als "nascholing" beschouwen, helpen MOOCs het lifelong learning, of levenslang leren, wat een belangrijke taak is van de leerkracht. Zo'n online cursussen zijn ideaal voor het up to date blijven; iedereen kan op zijn eigen tempo werken, wanneer hij wil, en van waar hij wil.

Ook voor de "gewone mens" (ik bedoel hiermee: geen leerkracht of leerling in een onderwijscontext) is dit ideaal. Als volwassenen opnieuw (of voor de eerste keer) naar de universiteit gaan, kan dat een grote stap zijn. Dankzij MOOCs kunnen mensen gratis en op eigen ritme in zekere zin al een voorproefje hebben van wat hen te wachten staat. Ook voor wie gewoon iets wilt bijleren, zonder hiervoor naar de universiteit te willen gaan, is dit een oplossing.
Kortom, dit is volgens mij de ideale manier om iets bij te leren over een bepaald onderwerp, en dit al dan niet met een doel voor ogen, anders dan gewoon te willen leren.

Nadelen van deze cursussen zie ik niet meteen, althans geen significante. Je kan er vragen stellen, met andere leerlingen of leerkrachten discussiëren,... Het is niet zo dat er gewoon een les online staat en dat je dan jouw plan moet trekken en zien dat je het zo begrijpt. Ik las ook een artikel over een student uit Indonesië die zijn diploma op de universiteit van Delft zal behalen, en er eigenlijk maar een aantal keren echt naartoe zal geweest zijn. Hij skypet met begeleiders en medestudenten, en de hoorcolleges en practica worden online geplaatst. Al is dit niet meteen een MOOC, lijkt het er zeker op en toont het de mogelijke voordelen ervan.
Natuurlijk wordt wel een zekere kennis van het internet verwacht (video's, fora,...), en dus ook een internetverbinding. Een ander nadeel, maar mogelijks ook een voordeel, is dat de leerlingen een grote rol spelen in de vormgeving van het cursus. Het kan dus zijn dat er een bepaald onderwerp uitloopt, bijvoorbeeld. Maar dit kan ook als voordeel gezien worden, in de zin dat de implicatie van de leerlingen zeer hoog is. En gemotiveerde en gepassioneerde leerlingen die discussies aangaan over de leerstof, vind ik als (toekomstige) leerkracht geweldig.
Je zou kunnen zeggen dat het sociaal aspect te weinig aanwezig (in vergelijking met het schoolleven), want in taalcursussen is de interactie met de medeleerlingen wel zeer belangrijk. Al is er een forum aanwezig, video's, de mogelijkheid om in real-time met elkaar te babbelen via webcam,... toch is dit niet hetzelfde als de interactie die in een taalklas aanwezig is. Maar dit moet ik toch nuanceren door te zeggen dat MOOCs naar mijn gevoel nooit het traditioneel lesgeven compleet zouden vervangen; het concept is slechts een complement van het traditioneel leren.

Het feit dat de Vlaamse universiteiten overwegen om blended learning meer toe te passen, vind ik een zeer goede idee. Traditioneel leren met e-learning blenden, lijkt mij een goed alternatief, een soort compromis. De twee zullen voor elkaar een meerwaarde betekenen.



Bron
Klasse voor leraren, februari 2014.
http://www.klasse.be/leraren/44052/op-nascholing-vanuit-je-zetel/


E-mail van Elke Peeters, Vlaamse Overheid, Departement Onderwijs en Vorming

Interessant artikel:
http://www.hln.be/hln/nl/960/Buitenland/article/detail/1784836/2014/01/31/Student-skypet-vanuit-Indonesie-diploma-bij-elkaar.dhtml



maandag 17 maart 2014

‘Re: Pest’: Educatieve 3D-game in de strijd tegen pesten


Samenvatting

Op 12 november 2013 lanceerde Vlaams minister van Onderwijs Pascal Smet ‘Re: Pest’, een nieuw educatief lessenpakket dat pesten op school moet tegengaan. Blikvanger is een 3D-game waarin jongeren geconfronteerd worden met authentieke pestsituaties. De opdracht bestaat erin om zelf een actie te kiezen: meepesten, negeren of interveniëren. Dit moet de leerlingen aanzetten tot reflectie over het eigen gedrag (1). Het is de bedoeling dat leerkrachten via een gerichte vorming in staat gesteld worden om zelf de lessenreeks met hun leerlingen te kunnen doorlopen. Dit kan vakoverschrijdend en voor diverse klasgroepen.  Het idee voor ‘Re: Pest’ komt overgewaaid uit Finland, waar een vergelijkbaar project (KIVA, het Fins acroniem voor ‘Leuke school zonder pesten’) pesten op school met 40 procent zou hebben teruggedrongen. Ook andere landen volgden reeds het Finse voorbeeld. Één hiervan is Nederland, waar intussen een evaluatieonderzoek werd opgezet binnen de universiteit van Groningen (2). De eerste bevindingen wijzen alvast op een positieve invloed op het pestgedrag in de onderzochte scholen.


Persoonlijke reflectie

Dat pesten diepe wonden slaat, staat buiten kijf. Onlangs nog werden we hieraan herinnerd, nadat een Amerikaans tienermeisje zelfmoord pleegde als gevolg van langdurig en zwaar pesten (3). De schade voor de socio-emotionele ontwikkeling van jongeren kan dan ook enorm zijn. Pesten kan leiden tot een volledig verlies van vertrouwen in zichzelf, anderen rondom zich en de maatschappij in het algemeen (4). Uiteraard is dit een oud zeer. De technologische evolutie en het toenemend belang van sociale media maken de problematiek vandaag echter pertinenter dan ooit. De hiermee gepaard gaande opkomst van cyberpesten, waarbij gebruik gemaakt wordt van internet of GSM, confronteert ons met name met een indringender en moeilijker te beheersen variant. Dit laat de daders, die zich gegeven de anonimiteit en afstand met het slachtoffer nog minder geremd voelen, en hun pestgedrag toe om de slachtoffers zelfs tot binnen de voorheen veilig geachte muren van de eigen woning te achtervolgen (5).

Actie hiertegen kan volgens mij dan ook enkel toegejuicht worden, zeker wanneer deze voornamelijk inzet op preventie. Het doel moet immers voornamelijk zijn om het probleem te voorkomen. Dit kan enkel door het bespreekbaar te maken en jongeren inzicht te bieden in de nefaste gevolgen van eventueel pestgedrag. In het licht hiervan maakt de laatste jaren een sensibiliseringsbeweging opgang, niet alleen in ons land maar ook daarbuiten. Illustratief hiervoor zijn acties zoals de Vlaamse Week tegen Pesten (6), de Ketnet Move tegen Pesten (7) en de soms erg choquerende campagnes om de gevolgen van pesten onder de aandacht te brengen (8).  Ook het project ‘Re: Pest’ en de hierin centraal staande game passen duidelijk binnen een dergelijke preventieve, sensibiliserende logica. Het is mijns inziens bovendien een pluspunt dat het de jongeren in de klascontext aanspreekt via een medium dat sterk aansluit bij hun eigen leefwereld: een videogame. Het spel lijkt daarenboven te beantwoorden aan verschillende principes van het model voor constructivistische leeromgevingen van Jonassen (9). Zo is het onder meer actief, confronteert het leerlingen met complexe en gecontextualiseerde (pest)situaties en leent het zich sterk tot reflectie. Dergelijke eigenschappen dragen volgens dit model bij tot een grotere leereffectiviteit. Ze helpen met andere woorden bijdragen aan het doel om de leerlingen doorheen het spel kennis en (sociale) vaardigheden op te laten doen die pestgedrag moeten indijken. Op de lange termijn kunnen deze eventueel zelfs worden omgezet in bredere attitudes.

Een minpunt van het ‘Re: Pest’ project is dat er misschien wel te veel nadruk gelegd wordt op het 3D-spel. Volgens Gie Deboutte van het Vlaams Netwerk Kies Kleur tegen Pesten is deze benadering te nauw: “Pesten pak je alleen aan door er als school echt een beleid rond te maken, door een heel team te verzamelen dat aan dezelfde kar trekt en door samen met álle betrokkenen, ouders, leerlingen en leraren, doordachte keuzes te maken.(10) Een project als ‘Re: Pest’ zou volgens hem met andere woorden gekaderd moeten worden binnen een breed (gedragen) schoolbeleid tegen pesten. Dit blijkt nog te vaak niet het geval in het Vlaamse onderwijslandschap. Eenzelfde kanttekening vinden we bij Heidi Vandebosch, professor aan de Universiteit Antwerpen en experte op vlak van (cyber)pesten (11). Ook zij breekt een lans voor een “alomvattende benadering, die alle actoren betrekt en zowel preventief als oplossingsgericht werkt”.  Het gebrek aan een breder schoolbeleid – naast de lessenreeks en game – en het ontbreken van handvaten om een bestaande pestproblematiek aan te pakken, zijn volgens haar twee belangrijke verschillen met het Finse KIVA-project. Dit vinden wij toch enigszins jammer, daar de effectiviteit van dit laatste reeds door wetenschappelijk onderzoek werd aangetoond.


Referenties

(1) Meer uitleg over het project is te vinden op de website van de Hogeschool West-Vlaanderen, die verantwoordelijk was voor de ontwikkeling van de game. Hier kan je eveneens een beperkte demo van het spel downloaden (http://repest.howest.be, laatst geraadpleegd op 17 maart 2014).

(2) Voor de projectomschrijving en referenties, zie http://www.rug.nl/staff/b.oldenburg/projects, laatst geraadpleegd op 17 maart 2014.



(5) Zie hieromtrent de wikibooks-cursus van het vak Onderwijstechnologie gedoceerd door Prof. dr. F. Questier binnen de lerarenopleiding van de Vrije Universiteit Brussel (http://nl.wikibooks.org/wiki/Onderwijstechnologie/ICT_en_jongeren, laatst geraadpleegd op 17 maart 2014). Voor een interessante (netwerk)analyse van cyberpesten in de schoolcontext, zie Wegge, D., Vandebosch, H. & Eggermont, S. (2012) ‘Offline netwerken, online pesten: Een sociale netwerkanalyse van cyberpesten in de schoolcontext’, Tijdschrift voor Communicatiewetenschap 40(1), 4-18.

(6) Voor meer uitleg hierbij, zie http://www.kieskleurtegenpesten.be/vlaamse-week-tegen-pesten, laatst geraadpleegd op 17 maart 2014.

(7) Zie http://www.ketnet.be/doen/move-tegen-pesten-2014, laatst geraadpleegd op 17 maart 2014.

(8) Rond een choquerend campagnefilmpje tegen (cyber)pesten ontstond in september 2013 in het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld nog heel wat ophef: http://www.standaard.be/cnt/dmf20130924_00756875?utm_source=facebook&utm_medium=social&utm_term=dso&utm_content=article&utm_campaign=seeding, laatst geraadpleegd op 17 maart 2014.

(9) Jonassen, D. (1999). ‘Designing Constructivist Learning Environments’. In C. Reigeluth (ed.). Instructional-Design Theories and Models: A New Paradigm of Instructional Theory, vol. II, 215-239.



(11) http://www.klasse.be/leraren/43819/pesten-structureel-aanpakken-of-het-helpt-niet/, laatst geraadpleegd op 17 maart 2014.

Kevin Goris
SLO Cultuur- en Maatschappijwetenschappen